|
Maar onder al dit vertoon schuilt de stille kracht, en sluimert nu, en wil niet strijden. Onder al dien schijn der zichtbare dingen, dreigt het wezen der stille mystiek, als smeulend vuur in den grond en als haat en mysterie in het hart. Onder al deze rust van grootheid dreigt het gevaar, en rommelt de toekomst als de onderaardsche donder in de vulkanen, onhoorbaar voor het menschelijk oor. En het is alsof de overheerschte het weet en maar laat gaan de stuwkracht der dingen en afwacht het heilige oogenblik, dat komen zal, als waar zijn de geheimzinnige berekeningen. Hij, hij kent den overheerscher met een enkelen blik van peildiepte; hij, hij ziet hem in die illuzie van beschaving en humaniteit, en hij weet, dat ze niet zijn.
|